Indien een aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen niet voldoet aan het geldende bestemmingsplan, zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een dakopbouw, wordt er gekeken of er op een andere manier alsnog vergunning kan worden verleend. Dit kan door middel van een in een bestemmingsplan genoemde afwijkingsmogelijkheid.
Wanneer ook hier niet aan wordt voldaan of in wordt voorzien, wordt gekeken of er op een andere manier van het bestemmingsplan kan worden afgeweken. Voor gevallen van beperkte planologische betekenis kan op grond van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2° van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) worden afgeweken.
Het betreft de zogenaamde kruimelgevallenregeling: gevallen van beperkte planologische betekenis zoals onder andere aan- en uitbouwen aan hoofdgebouwen binnen de bebouwde kom, bouwwerken geen gebouw zijnde en bijgebouwen binnen en buiten de bebouwde kom.
In de rechtspraak is vóór de inwerkingtreding van de Wabo door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is echter uitgemaakt dat onder de lijst van “kruimelgevallen” behoorlijke planologische afwijkingen van het bestemmingsplan mogelijk zijn.
Daarbij geldt in beginsel geen limiet ten aanzien van het aantal bijbehorende bouwwerken of grootte van de functiewijziging. Hierbij kun je denken aan een uitbreiding van een woning zoals een dakopbouw, maar ook aan een functiewijziging van een bedrijfswoning naar woning, een kantoor naar appartementencomplex of zelfs een transformatie van kantoor naar hotel. Een voordeel van de “kruimelgevallenregeling” is dat relatief eenvoudig zonder instemming van de gemeenteraad kan worden afgeweken van het bestemmingsplan. Daarnaast is het een erg korte procedure (6 tot 8 weken) vergeleken tot een normale bestemmingsplanprocedure die wel een jaar in beslag kan nemen.